In december is er door het kabinet aangekondigd dat de fiscale wetgeving voor verschillende beleggingslichamen op de schop gaat. De aanleiding hiervoor is een onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van Financiën is uitgevaardigd naar de doeltreffendheid en het gebruik van deze verschillende regelingen voor beleggingsinstellingen. Eén van de beleggingslichamen uit het onderzoek is de vrijgestelde beleggingsinstelling (ook wel: VBI).
Een vrijgestelde beleggingsinstelling is een lichaam met een bijzondere functie en tarief in de Vennootschapsbelasting (VPB). Een VBI beoogt collectieve beleggingen te faciliteren door drempels van extra belastingheffing weg te nemen. Dat komt vooral doordat de VBI (zoals de naam al suggereert) is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting. Een VBI wordt ook wel gebruikt voor het centraal regelen van vermogen.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft het kabinet haar conclusies gedeeld in een brief aan de Tweede Kamer. Daarin heeft het kabinet ook toegelicht wat voor wijzigingen zij voor ogen hebben. De belangrijkste conclusie van het kabinet over de VBI’s is dat deze:
‘… in overwegende mate wordt gebruikt door niet beoogde gebruikers’
De beoogde gebruiker is, zo vermeld de brief, de particuliere belegger die wenst om collectief te beleggen. De niet beoogde gebruiker zijn volgens het kabinet de vermogende particulieren of families met familiefondsen. De Staatssecretaris geeft aan dat het VBI-regime daar niet voor is bedoeld. Reden genoeg voor het kabinet om wijzigingen door te voeren.
De belangrijkste voorgestelde wijziging is een versobering van VBI-regime door er een vergunningsverplichting aan toe te voegen. Om te kwalificeren als een vrijgestelde beleggingsinstelling zou er dan sprake moeten zijn van een vergunning bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB). De AFM en DNB kunnen bij vergunningen toezicht en controle uitoefenen op de VBI’s.
De Belastingdienst verhoogt daarmee de drempel voor het vormen van een VBI en construeert een extra controlemiddel. Of deze vergunningen ook verplicht zijn voor reeds bestaande VBI’s is nog niet duidelijk. Het overgangsrecht is nog niet bekend gemaakt. Maar gezien de conclusies uit de brief aan de Tweede Kamer is te verwachten dat er ook wijzigingen aankomen voor de huidige VBI’s.
De regeling zou ingaan vanaf 1 januari 2024, maar is nog niet definitief. Binnenkort zullen conceptvoorstellen worden opgesteld en worden voorgelegd ter consultatie. Het onderzoeksrapport zal ook invloed hebben op de regulering van andere beleggingslichamen. Het gebruik van beleggingslichamen zal naar alle waarschijnlijkheid een groter thema zijn bij Prinsjesdag 2023.