De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 geoordeeld dat het rechtsherstel nog steeds in strijd is met Europese wetgeving. In het kort moet volgens de Hoge Raad belasting geheven worden over het werkelijke rendement en niet over een forfaitair rendement.
De Hoge Raad heeft daarbij meteen uitleg gegeven over hoe het werkelijk rendement berekend moet worden.
In oktober heeft de Belastingdienst brieven verstuurd over deze uitspraak en de gevolgen voor belastingplichtigen. In deze brief staat beschreven dat in de zomer van 2025 de Belastingdienst een rekenmodel publiceert dat gebruikt moet worden voor de berekening van het werkelijke rendement. Dit rekenmodel is gebaseerd op de rekenmethode van de Hoge Raad van het arrest van 6 juni.
Ondertussen lopen andere procedures over box 3 door. In september 2024 is er door Rechtbank Gelderland een uitspraak (ECLI:NL:RBGEL:2024:6168) gedaan over een berekening van het werkelijk rendement bij een aandelenportefeuille. In deze zaak had de belastingplichtige een aandelenportefeuille met verschillende beleggingsproducten. Bij het berekenen van het werkelijk rendement had hij de volgende onderdelen meegenomen:
- Koers- en valutaresultaten (gerealiseerd en ongerealiseerd)
- Dividend- en rente-inkomsten
De rechtbank kan de berekening volgen maar licht toe dat kosten ten aanzien van de aandelenportefeuille niet aftrekbaar zijn. In casu ging dat om dividendbelasting over het ontvangen dividend, de transactiekosten voor het verwerken van aan-en verkooporders en de beheerskosten voor de aandelenportefeuille. Al deze kosten zijn niet aftrekbaar bij de berekening van het werkelijk rendement. Dit oordeel sluit aan bij de berekening van de Hoge Raad waarbij (grofweg) alleen rentekosten van box 3-schulden als kosten kunnen worden meegenomen. De Belastingplichtige in deze casus had echter hoge koersverliezen gemaakt in 2020 en had hierdoor verlies geleden. Hij kreeg de eerder betaalde box 3-belasting terug.