Begin juni is er voor Rechtbank Rotterdam een interessante en leerzame uitspraak gedaan over pachtrecht en al dan niet bedrijfsmatige landbouw.
Interessant is dat de rechter nadrukkelijk kijkt naar wat bij de Gecombineerde Opgave wordt opgegeven:
- voor aantal uren werkzaam op bedrijf
- aantal hectare teelt e.d.
Ook ging de Rechtbank op bezoek bij het bedrijf om zelf te kunnen oordelen wat door de pachter al dan niet gedaan wordt. De pachter won de rechtszaak.
Vader en zoon pachtten al vele jaren een perceel grond middels een reguliere pachtovereenkomst. Zij exploiteerden in maatschap een akkerbouwbedrijf. Vanaf 1 januari 2020 zette de zoon (hierna: pachter) het bedrijf voort als eenmanszaak. In april 2021 verzocht de verpachter de pachtovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. De pachter antwoordde per brief dat hij hier niet mee instemde. Eind 2021 heeft de verpachter het pachtovereenkomst per 31 december 2022 opgezegd. De pachter heeft zich hier schriftelijk tegen verzet.
In de zaak voor de pachtkamer vorderde de verpachter ontbinding van de pachtovereenkomst, omdat de pachter tekortschoot in de nakoming van zijn verplichting uit de overeenkomst. De pachter zou het gepachte niet persoonlijk gebruiken voor de uitoefening van bedrijfsmatig landbouw. De pachter had geen agrarische achtergrond en/of opleiding. Ten behoeve van de maatschap verrichtte hij enkel administratieve werkzaamheden en deed hij achterstallig onderhoud aan de gebouwen. Tot aan zijn pensioen had hij een kantoorbaan. Landbouwwerkzaamheden zoals het poten en oogsten van de aardappelen en het beregenen van het land liet hij hoofdzakelijk uitvoeren door een loonbedrijf.
Uit de door de pachter overgelegde Gecombineerde opgave 2021 bleek dat hij 63 ha grond in gebruik had en dat er slechts 21 volle werkdagen werkzaamheden werden verricht door een loonbedrijf. Zelf werkte de pachter 38 uur of meer per week binnen het bedrijf. Tijdens de descente (bezichtiging door de rechter ter plaatse) voerde de pachter aan welke werkzaamheden hij zelf verrichtte, zoals het ploegen en klaarmaken van het land, het bestellen van de benodigde spullen voor gewasbescherming, het schoonmaken van de drainages en het zaaien van de suikerbieten en tarwe.
De pachtkamer oordeelde dat de stellingen van de verpachter niet (geheel) gegrond waren. Dat een deel van het werk wordt uitbesteed is niet ongebruikelijk. Verder bleek dat de pachter een substantieel deel verantwoordelijk was voor de financiële zaken van het bedrijf. De aardappelteelt (ca. 11 ha) was weliswaar voor gezamenlijke rekening, maar dat was slechts een geringe gedeelte van het (gepachte) land.
Betreffende het oordeel dat sprake is van bedrijfsmatige landbouw is overigens volgens de pachtkamer niet vereist dat voortdurend een aanzienlijke winst wordt gemaakt. Het gaat er onder meer om of de onderneming op winst is gericht. En of de investeringen plaatsvinden voor toekomstige winstkansen. Zoals het uitbreiden van het areaal, het moderniseren van bedrijfsvoering, drainage aanlegt en het onderhouden van werktuigen enz.
Het was de pachtkamer tijdens de descente en de aansluitende mondelinge behandeling voldoende gebleken dat de pachter zich richtte op de toekomst, dat hij een plan had en daarbij de nodige investeringen deed om het bedrijf te moderniseren en zijn werktuigen op peil te houden.
Voor zover de verpachter had aangevoerd dat de pachter niet had onderbouwd dat er winst wordt gemaakt en/of investeringen worden gedaan, rustte de bewijslast hiervan op de verpachter. De pachter moet daarvoor wel voldoende gegevens over zijn bedrijfsvoering overleggen. De verpachter slaagde niet in het leveren van het bewijs.
Gelet op alle feiten en omstandigheden oordeelde de pachtkamer dat er wel duidelijk sprake was van bedrijfsmatige landbouw. Er was dus geen grondslag voor ontbinding van de pachtovereenkomst.