De subsidieregeling Landelijke beëindiging veehouderijlocaties kleine sectoren wordt in de periode 18 november tot en met 20 december 2024 opengesteld voor bedrijven met geiten, overig rundvee, vleeseenden, konijnen en vleeskalveren.
Het gaat om bedrijven met genoemde diersoorten waarvan:
(categorie A) de stikstofvracht die de locatie op een overbelast Natura 2000-gebied ten minste gelijk is aan de minimale stikstofvracht die voor dat gebied is vermeld in bijlage 1 van de regeling; of
(categorie B) de stikstofvracht op overbelaste Natura 2000-gebieden ten minste 2.500 mol stikstof per jaar bedraagt. Dit geldt niet voor een veehouderijlocatie met vleeskalveren, omdat die al aanspraak kan maken op de Lbv-plus.
De belangrijkste criteria op een rij:
- De stikstofdepositie vanaf de locatie op overbelaste Natura 2000-gebieden (de zogenaamde stikstofvracht) moet berekend worden met Aerius Check. Hierbij wordt gerekend met het gemiddelde aantal gehouden dieren in 2021 en het in 2021 toegepaste huisvestingssysteem. Wanneer aannemelijk gemaakt kan worden dat het gemiddelde aantal dieren in 2021 niet representatief is, kan worden uitgegaan van het gemiddelde in 2019 of 2020.
- Er moet een melding aan de gemeente worden gedaan dat er niet langer landbouwhuisdieren op de locatie worden gehouden of de omgevingsvergunning milieu moet worden ingetrokken of aangepast. Onder landbouwhuisdieren worden verstaan zoogdieren of vogels voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken.
- Een eventuele natuurvergunning moet in principe worden ingetrokken. De veehouder kan wel toestemming vragen om nieuwe activiteiten op de locatie te mogen verrichten waarvan de stikstofemissie maximaal 15% mag zijn van de emissie die de veehouderijlocatie voor de sluiting mocht veroorzaken.
- De voor de veehouderij met productierecht op de locatie gebruikte productiecapaciteit moet worden afgebroken en verwijderd. Er is een ontheffing van de sloopvereiste mogelijk wanneer aannemelijk gemaakt kan worden dat de te handhaven productiecapaciteit voor langere tijd gebruikt zal gaan worden voor een andere economische activiteit dan het houden van vee.
- De veehouder moet de gemeente verzoeken om het omgevingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd.
- De veehouder verbindt zich:
- Dat op de locatie niet langer landbouwhuisdieren worden gehouden;
- Niet op een andere locatie in Nederland of een andere EU-lidstaat dezelfde diersoorten te houden dan die op de te beëindigen locatie.
- De productiecapaciteit moet gedurende de vijf jaren voorafgaande aan de aanvraag onafgebroken op bedrijfseconomische gangbare wijze gebruikt zijn.
- De aanvraag kan worden afgewezen indien de veehouder niet voldoet of niet heeft voldaan aan de Unienormen of aan de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren.
De veehouder krijgt een bijdrage voor het waardeverlies van de voor de genoemde diersoorten gebruikte productiecapaciteit (dierenverblijven, mest- en voeropslagen). Deze bedraagt 100% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van categorie A en 120% voor categorie B. Deze waarde wordt bepaald door per dierenverblijf het aantal m2 van dit verblijf te vermenigvuldigen met het bedrag voor de desbetreffende diercategorie, uitgaand van de levensduur van de romp van het dierenverblijf. Het gaat om de levensduur op het moment dat voldaan is aan alle vereisten die zien op de onomkeerbare sluiting (dus niet op moment van aanvraag of afgifte subsidiebeschikking).
In de regeling zijn uitgebreide tabellen van de gecorrigeerde vervangingswaarde per diersoort te vinden.
Er wordt daarnaast een sloopvergoeding verstrekt van € 45 per m2 dierenverblijf.
Het subsidieplafond van € 50 miljoen wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Deze informatie is gebaseerd op de publicatie van de regeling in de Staatscourant d.d. 9 oktober 2024.