Mogen bestuurders zelf bepalen welke schuldeisers eerst worden betaald?
De huidige situatie rondom het coronavirus heeft helaas grote gevolgen voor ondernemers. De overheid heeft verschillende (tijdelijke) maatregelen genomen om ondernemers te ondersteunen in deze lastige periode. Zo hebben ondernemers de mogelijkheid gekregen om uitstel van belastingschulden aan te vragen. Mede door de steun van de overheid zijn er tot op heden nog weinig faillissementen uitgesproken.
Experts waarschuwen echter dat de mogelijkheid voor ondernemers om uitstel van belastingschulden aan te vragen uiteindelijk toch kan resulteren in een faillissement, doordat ondernemers hun (uitgestelde) belastingschulden niet meer kunnen terugbetalen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst zal immers op een bepaald moment beginnen met het invorderen van de (uitgestelde) belastingschulden. In dat kader heeft de rechtbank Gelderland recentelijk een interessante uitspraak (Rb. Gelderland 12 februari 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:714) gedaan omtrent de vraag of bestuurders vrij zijn om te bepalen welke schuldeisers als eerste worden betaald.
Een in 1846 opgericht bedrijf is in 2013 failliet verklaard. Bedrijf A heeft vervolgens een deel van het gefailleerde bedrijf van de curator overgenomen en een doorstart gemaakt. De holdingmaatschappij hield 50% van de aandelen in bedrijf A en was tevens enig bestuurder van bedrijf A. Bedrijf A had tussen 2013 en 2016 schulden aan diverse schuldeisers en had daarnaast in 2014 een rekeningcourantschuld aan de holdingmaatschappij. Voorts zijn aan bedrijf A tussen 2013 en 2016 aanslagen loonheffing en omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van circa € 248.000,-. Vast staat verder dat er sprake is van een tijdige en doorlopende melding van betalingsonmacht door bedrijf A.
Bedrijf A wordt in maart 2016 ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Bedrijf A heeft de vorderingen van haar schuldeisers voldaan en de rekeningcourantschuld afgelost. Echter, bedrijf A heeft de aanslagen loonheffing en omzetbelasting niet betaald. Om die reden heeft de ontvanger van de Belastingdienst de holdingmaatschappij (lees: de bestuurder van bedrijf A) aansprakelijk gesteld. De holdingmaatschappij is het hier niet mee eens en gaat vervolgens in beroep bij de rechtbank.
De holdingmaatschappij stelt dat geen sprake is van ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ en dat zij er alles aan heeft gedaan om de onderneming te kunnen voortzetten, de werkgelegenheid te behouden en alle schuldeisers te voldoen door bijvoorbeeld financiering aan te trekken en leveranciers vooraf te betalen. De holdingmaatschappij geeft verder aan dat zij keuzevrijheid heeft bij het bepalen welke schuldeisers eerst zullen worden betaald. De ontvanger van de Belastingdienst stelt dat de aanslagen loonheffing en omzetbelasting niet zijn betaald vanwege aan de holdingmaatschappij te wijten ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’, omdat niet blijkt dat bedrijf A het bedrijf wilde continueren en leningen is aangegaan. Ook stelt de ontvanger van de Belastingdienst zich op het punt dat andere schuldeisers wel zijn betaald en de rekeningcourantschuld van bedrijf A aan de holdingmaatschappij is afgelost.
De rechtbank Gelderland oordeelt dat (een bestuurder van) een vennootschap in beginsel zelf mag bepalen welke schuldeisers worden voldaan en daarbij geen rekening hoeft te houden met preferenties (zoals in dit geval de preferente positie van de ontvanger van de Belastingdienst). Volgens de rechtbank kan een beslissing om belastingschulden geen voorrang te geven pas aangemerkt worden als ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ als geen redelijk denkend bestuurder dat zou doen. De bewijslast hiervan rust in deze zaak op de ontvanger van de Belastingdienst, omdat bedrijf A de betalingsonmacht tijdig en doorlopend heeft gemeld. De rechtbank oordeelt verder dat de keuzevrijheid van (een bestuurder van) de vennootschap wordt beperkt, zodra de vennootschap heeft besloten haar activiteiten te beëindigen en niet over voldoende financiële middelen beschikt om haar schuldeisers te betalen. In een dergelijk geval mag (de bestuurder van) de vennootschap niet zelf bepalen welke schuldeisers zullen worden betaald. De holdingmaatschappij heeft overigens aangetoond dat de betalingen betrekking hadden op de levering van materialen, waardoor de rechtbank het aannemelijk heeft geacht dat bedrijf A nog met de voortzetting van de onderneming bezig was. Volgens de rechtbank had bedrijf A de keuzevrijheid om te bepalen welke schuldeisers zouden worden voldaan. De ontvanger van de Belastingdienst heeft niet kunnen aantonen dat bedrijf A haar schuldeisers heeft betaald nadat bedrijf A het besluit heeft genomen om de onderneming te beëindigen. De rechtbank heeft de beschikking van de ontvanger van de Belastingdienst waarin zij bedrijf A aansprakelijk stelt, vernietigd.
Kortom, in beginsel hebben ondernemers keuzevrijheid bij het bepalen welke schuldeisers eerst zullen worden betaald. Ondernemers dienen in dit verband echter hun onderneming voort te zetten. Als is besloten dat de bedrijfsactiviteiten zullen worden beëindigd, dan is het voor (een bestuurder van) de vennootschap niet meer mogelijk om zelf te bepalen welke schuldeisers eerst zullen worden betaald. Heb je na het lezen van dit artikel vragen over bestuurdersaansprakelijkheid? Neem dan contact met ons op. Wij staan je graag te woord!